Als er iets is waarin we goed zijn ingeburgerd, is het wel onze auto-keuze. Zoals zo'n beetje de helft van Thailand rijden we namelijk in een pick-upje. Veel Thai doen dat omdat die in de belasting wat goedkoper zijn. Er bestaan zelfs zeer luxe auto's met een klein open bakje in plaats van een kofferbak, zodat het een pick-up is geworden. Voor ons was de belasting, die overigens nog geen 30 euro per jaar is, niet de reden om voor een pick-up te kiezen. We gingen een huisje bouwen en een groot stuk weiland voorzien van bomen en struiken, en daarvoor was een auto met een flinke laadbak wel zo handig.
Waar die grote open laadruimte een voordeel is, is de beperkte binnenruimte dat niet. Er zit een wat ongemakkelijk zittend bankje achter de voor-stoelen in de cabine, maar omdat we wel eens andere mensen meenemen, willen we dat niet volstapelen met spullen. Dus hebben we toen we de auto kochten meteen een flinke krat gekocht en die achterop de auto gezet. En daar staat ie nu al ruim 6 jaar.
De krat is meegereisd naar verschillende plaatsen, heeft in steden gestaan, op parkeerplaatsen bij supermarkten, op afgelegen bospaadjes, bij guesthouses en overal waar auto's zoal staan. In al die 6 jaar is er nooit iets uit verdwenen. Hij is zelfs nog nooit opengemaakt, tenzij een eventuele gluurder zo netjes was om hem na inspectie weer af te sluiten.Vanmorgen zag ik een barstje in een zijwand. Een onvermijdelijk gevolg van 6 jaar in de brandende zon. Mijn eerste gedachte was dat we een nieuwe zouden moeten kopen. Meteen daarna realiseerde ik me dat ik het eigenlijk al helemaal niet meer bijzonder vond dat een krat met spullen 6 jaar lang gewoon achterin de laadbak van een pick-up kan blijven staan, zonder dat er iets uit wordt gehaald, of het hele ding wordt meegenomen, of "voor de gein" kapot wordt gegooid.
Zo zijn er wel meer dingen vanzelfsprekend geworden die dat in Nederland echt niet waren. Van de week reed ik met Mieke naar het ziekenhuis in Lampang. Niks ernstigs, maar een ontstoken plek waar wel even naar gekeken moest worden. In Nederland zouden we daar voor naar de huisarts gegaan zijn, maar in Thailand heb je die niet; daar ga je naar een ziekenhuis en dat is altijd wel dicht in de buurt. Als ik stop bij de emergency room komt er meteen een medewerker met een rolstoel aan, om indien nodig de patient te helpen. Voor Mieke is dat niet nodig, ze kan wel naar binnen lopen. Ze meldt zich bij de balie, vertelt wat er aan de hand is en binnen een kwartier staat een arts de plek te behandelen. Ze moet contant afrekenen, dat wel, maar van die paar tientjes liggen we niet echt wakker.
De dagen erna moet de wond verzorgd worden en dat kan in het plaatselijke ziekenhuisje hier. Het beeld is steeds hetzelfde: ze meldt zich, is binnen een paar minuten aan de beurt, moet ongeveer 4 euro afrekenen en staat een kwartiertje later weer buiten. Hoezo wachttijden?
Misschien voelen we ons vooral ingeburgerd doordat we van alles gewoon zijn gaan vinden wat in Nederland ondenkbaar is, zoals:
- de winkelier die de boodschappen voor je in de auto zet;
- de ober in een restaurantje dat geen alcohol schenkt, die bij de buren een biertje voor je bestelt;
- de man van het buur-restaurantje die dat biertje bij jou aan tafel komt serveren;
- de vijf vorkjes die je krijgt als je met zijn vijven bent en één gebakje bestelt (dank aan Marcel Reijnders voor de foto);
- de kippenbotjes en garnalenstaarten in het eten;
- de serveerster die zegt dat je een bepaald gerecht beter niet kunt bestellen, want dat kan de kok niet echt lekker bereiden;
- de zakelijke onlinegesprekken vol geinige, hoewel in onze ogen vaak infantiele poppetjes;
- een bushalte waar iemand een pakje heeft neergelegd dat iemand anders later komt halen (en dan ligt het er gewoon nog);
- de terrasjes die 's nachts gewoon buiten blijven staan;
- vreemde gebruiksvoorwaarden op de wc;
- of juist vreemde aansporingen;
- de gigantische stortbuien, maar lekker lauw zodat het niet erg is dat je nat wordt;
- de merry christmaswensen in juli (en de rest van het jaar).