10 maart 2015

Business class

De rij bij de incheckbalie is enorm en als we eindelijk aan de beurt zijn gaat er iets mis in het computersysteem. Zo'n beetje als allerlaatste staan we er nog, maar wie het laatst lacht...

De ochtend hebben we nog in Khao Yai doorgebracht en op ons dooie akkertje zijn we de lange weg naar de zuidelijke uitgang afgereden, hier en daar stoppend voor mooie plaatjes en whoewhoewhhhhoepende gibbons. Een paar kilometer buiten het park stoppen we om te eten en komen we erachter dat ons vliegtuig niet om 12 uur vannacht vertrekt, maar om 2 uur. In plaats van heel rustig aan te doen, besluiten we om dan maar zo snel mogelijk door te rijden en bij het vliegveld nog een paar uur een kamer te huren.

De auto is intussen grijs in plaats van wit. De dame van Thai Rent gelooft mij echter op mijn bruine ogen, dat er echt geen schade is ontstaan de afgelopen 3 weken. Op het vliegveld kunnen we een nabijgelegen hotel regelen, inclusief shuttle, en zo liggen we om een uur of 5 een lunch van thee met chips op bed te verorberen. De shuttle terug is besteld voor half 12. Ik word vlak voordat de wekker zou gaan wakker en keurig op de geplande tijd worden we uitgerust afgeleverd bij de juiste terminal.

Bij de meeste balies is niets te doen, maar bij één maatschappij staat een gigantische rij. Daar mogen we dus bij aansluiten. Ik baal dat ik toch niet in het hotel geprobeerd heb online in te checken, want dan hadden we zowat meteen door kunnen lopen. Nu duurt het bijna anderhalf uur voor we aan de beurt zijn en scheelt het maar 10 minuten of de bagage-checkin was al gesloten.

De baliemedewerkster tuurt gespannen op haar scherm. Het bagagelabel wil niet uit de printer komen en met de instapkaarten lijkt het ook niet te lukken. Ze zegt vriendelijk dat er een problem with the computer is en of we even patience willen hebben. Veel keus hebben we niet, dus we hebben patience. Dan komt er toch een bagagelabel. Dat gaat aan de koffer, maar die blijft vervolgens gewoon op de band staan. We moeten nog wat patience hebben en no, er is certainly no problem with the tickets.

Er wordt wat geklikt op het toetsenbord en er wordt wat gebeld, en dan komt er weer een bagagelabel, dat ook aan de koffer gaat. Op dat moment is de bagage-incheck echter gesloten en moeten we de koffer bij een of ander loket gaan afleveren. Na weer 5 minuten hebben we nog altijd geen instapkaarten en wordt de baliemevrouw zenuwachtig. Of ik dan toch alvast maar mijn koffer weg wil brengen. Natuurlijk wil ik dat. Als ik terugkom duurt het nog een paar minuten, maar dan zijn daar toch de felbegeerde kaarten. Met als aangename verrassing dat we het eerste deel van de reis business class zitten. Blijkbaar zijn onze stoelen al vergeven.

Het wordt nog even stressen bij de security en paspoortcontrole, de final call voor onze vlucht wordt omgeroepen, we glippen als laatsten het toestel in en even later geven we een inkijkje in onze afkomst als Mieke aan de champagne zit en ik aan de verse jus d'orange.

De stoelen kunnen op ingenieuze wijze helemaal plat, de tafel is groot genoeg om je blad met eten op te zetten, het bestek is zwaarder, het koffiekopje is een echt koffiekopje, je kunt blijven pakken van de croissantjes en broodjes, je krijgt een tafelkleedje en een linnen servet en de stewardes komt zich persoonlijk voorstellen. We hebben haast spijt van dat hotel. Maarja, zonder dat waren we veel eerder op het vliegveld geweest en hadden anderen nu languit gelegen en champagne gedronken. Voortaan gaan we denk ik standaard achteraan de rij staan.


Uiteindelijk zijn we met al die extra toeters en bellen geen minuut eerder in Dubai. Wat dat betreft is de business class natuurlijk een geweldige wassen neus. In de aansluitende vlucht naar Amsterdam kunnen we elkaar gewoon weer aanraken. Doordat de 3e stoel in ons rijtje leeg blijft voelt het toch een beetje als business class. Met dun bestek, een klein tafeltje en een papieren servetje, dat dan weer wel. Wel leuk om een keer meegemaakt te hebben.  

O, o, o, die vooroordelen

Hij voldeed aan alle vooroordelen. Spierwitte benen in zwarte sokken en schoenen, te ruime korte broek, dikke buik, zeventiger, en daarmee minstens twee keer zo oud als de oudste uit de rest van zijn gezelschap. Dat gezelschap bestond uit 2 Thaise mannen, één wat hippie-achtig, de ander meer type kantoorklerk, en een verlegen vrouw, een meisje haast nog, de jongste van het stel. Ik zag ze uit hun pickup stappen toen we de steile, zigzaggende klim naar Wat Pra That Khao Noi voltooid hadden en sprak mezelf meteen vermanend toe: “niet meteen je oordeel klaar hebben!”

De tempel stond in de steigers, zoals dit jaar met nogal veel tempels het geval blijkt. Het licht van de late middagzon viel tegen en het zicht vanaf de heuvel over Nan werd vertroebeld door de vochtige lucht, of misschien was het wel smog. Gelukkig waren we niet speciaal voor deze plek gekomen; we logeerden onderaan de heuvel en hadden van daar de tempel zien liggen.

Ik had net bedacht dat we maar weer eens terug moesten rijden toen de hippie op me af kwam en vroeg where I from was. “Holland”, zei ik, hoewel ik The Netherlands eigenlijk de juiste benaming vind. Aan een Engelsman wil ik het verschil nog wel eens proberen uit te leggen, maar vandaag hield ik het liever eenvoudig. Op de achtergrond werd het meisje vol op de mond gezoend door witbeen.

“POLAND!!!” bulderde dikbuik plotseling, “ARE YOU FROM POLAND!!!?” Nadat ik hem verbeterd had schreeuwde hij dat hij uit de States kwam. Een tamelijk overbodige mededeling, want dat was niet alleen zichtbaar maar ook luid en duidelijk hoorbaar. “BUT NOW I DEFINITELY LEFT THE POLICE STATE THAT THE USA IS NOW!!!” De Boeddha voor de tempel stond gelukkig al; was het een declining one geweest dan was hij ongetwijfeld geschrokken overeind gekomen.

Ik vond het wel genoeg zo, maar blacksocks was nog niet klaar en snauwde het meisje toe: “HEY, COME HERE!!!” Gedwee kwam ze aangesneld. Hij greep haar om haar middel en begon haar weer af te lebberen. Hij vertelde dat hij sinds 15 januari hier woonde en ook sinds 15 januari met haar getrouwd was. Ik probeerde me de huwelijksnacht voor te stellen, of beter gezegd, ik probeerde uit alle macht te voorkomen me daar een voorstelling van te maken. Ik vroeg me af of hij haar uit een catalogus had. Ik vroeg me af wie de twee andere mannen waren. Vader en oom, besloot ik, of oudere broers, dat mocht ook. Zij leken in ieder geval erg tevreden met de situatie.


Bij haar lag dat anders. Misschien kwam het door de vooroordelen, maar ik vond haar niet echt geluk uitstralen en gooide er maar mijn vriendelijkste wai en “sawadee krap” tegenaan. Ze waide glimlachend terug. De yank schreeuwde of ik hier soms ook woonde, omdat ik al zo goed Thais sprak. Misschien komt dat er ooit wel van, dacht ik, maar dat heb ik maar niet gezegd. 

Never shut off engine

Ineens stond hij daar, vol in het licht van onze koplampen. We hadden de instructies goed in onze oren geknoopt, dus ik schakelde van groot licht naar dimlicht en reed langzaam achteruit, terwijl Mieke in het vrijwel donker probeerde de olifant te schieten. Met haar camera, uiteraard.

Het had niet veel gescheeld of we hadden hem nooit gezien. Het liefst was ik die ochtend namelijk meteen weer vertrokken. Bij het boeken van de kamer midden in Khao Yai National Park had ik een duidelijk plaatje voor ogen: een pikdonkere nacht, oorverdovend stil, en dan, als het licht begint te worden, een langzaam aanzwellend orkest van diergeluiden, met als apotheose het concert van de gibbons.
Helaas liep het anders. De rest van de kamers in het gebouw was afgehuurd door een groep die al om 5:30 vertrok voor een zonsopkomst-safari. Omdat er ontbeten en onderweg gegeten moest worden, was de keukenploeg al om half vier in de weer met potten en pannen, waarbij volgens goed Thais gebruik de televisie aan moest. Toen ik daar van wakker werd dacht ik eerst dat het al licht was, maar het bleek dat ze de tl-verlichting op de veranda hadden aangedaan; door de dunne gordijnen heen gaf dat de indruk van daglicht. Om 5 uur startte de eerste auto; terwijl onze huurauto zelfs bij het stoplicht automatisch afsloeg en automatisch weer startte als je de rem losliet, lieten deze natuurliefhebbers hun diesel een half uur voor Jan … draaien.

Nadat het gezelschap was vertrokken bleef de tv haar soap verkondigen. Waarom in een nationaal park überhaupt een tv moet zijn is me overigens een raadsel. Ik liep naar de veranda om hem uit te zetten, maar er bleek ook nog een opruimploeg te zijn, die absoluut niet zonder geluid kon. Nergens rond het gebouw was ik veilig voor de Thaise John de Molpulp. Het liefst was ik dus maar meteen vertrokken, maar we hadden met Carin en Christine juist daar twee nachten geboekt, dus ik besloot er maar het beste van te maken en voor de volgende nacht de oordopjes klaar te leggen. Echt boos zijn op die groep lukte ook niet, want de vorige avond hadden we er zo maar aan kunnen schuiven voor de avondmaaltijd, gratis en voor niks.

Na ons eigen ontbijt gingen we zelf op pad door het park en was de nachtelijke ellende gauw vergeten. Khao Yai is overweldigend mooi. We reden wat, we liepen wat, we haalden wat slaap in, we zagen herten, gibbons, neushoornvogels en heel veel meer.
Omdat de kwaliteit van de Khao Yaise Pad Thai tamelijk beroerd was (we zijn alle vier niet zo kieskeurig maar op dit punt was het oordeel unaniem), en omdat er getankt moest worden, besloten we het park uit te rijden voor brandstof voor de auto en voor onszelf. Langs de weg naar Pak Chong stikt het van de kekke tentjes, waaronder opvallend veel met Italiaanse keuken. Verder was het natuurlijk wel weer helemaal Thais. Wat 3 van ons bestelden bleek er niet te zijn. Eigenlijk konden we alleen kiezen uit pasta en pizza. Een kwartier later kreeg ik mijn carbonara en kreeg Mieke te horen dat er geen het (paddestoelen) waren. Haar alternatief, ook carbonara, kwam toen ik de mijne op had. Toen Mieke klaar was volgde Carin's kai en daarna was het wachten op Christine's pizza. Ik grapte nog dat ze die waarschijnlijk even bij de 7/11 moesten gaan halen, maar dat bleek uiteindelijk geen grap. Gezellig was het allemaal wel.

Het was al donker toen we terugreden. Khao Yai was al dicht, maar op vertoon van de kamersleutels mochten we doorrijden. Met een slakkengangetje kronkelden we de donkere berg op. Na een lange klim ging de weg iets omlaag, en nadat we een flauwe bocht hadden gehad zagen we hem staan, dwars op de weg waar deze iets verderop weer wat omhoog ging. Vol ontzag bekeken we hoe hij op zijn gemak wat met zijn slurf in de struiken langs de weg stond te rommelen. We hadden thuis het filmpje gezien van de olifant in Khao Yai die op een auto klom, dus de sfeer in de auto schommelde tussen opwinding en spanning.

Groot licht uit, dat was één van de what-to-do-when-you-meet-elephant-richtlijnen. Blijf op minstens 30 meter afstand was een van de andere. Daar voldeden we nog wel aan. “Never shut off engine” was een groter probleem. Zoals gezegd deed onze huurauto dat namelijk automatisch. Gelukkig vond ik een knop waarmee ik die functie uit kon schakelen. “When elephant comes your way, drive back slowly and try to turn around”... Ja hoor, dat gaat echt lekker op een bergweg in het pikkedonker. En natuurlijk besloot Jumbo dat het gras aan onze kant nog lekkerder was en begon hij in de richting waar wij stonden te kuieren. Zo goed en zo kwaad als het ging probeerde ik op de spiegels en achteruitrijlichten de bocht te vinden en het midden van de weg te houden. Natuurlijk wilden we de olifant tegelijk ook wel blijven zien. Als cadeautje kwam er van de andere kant een auto aan die voor een mooi tegenlicht zorgde (de dimlicht-regel was de bestuurder onbekend; in tegendeel, hij zette zelfs groot licht op om het beter te kunnen zien) en Mieke gelegenheid gaf voor de ultieme foto. Een Thais jong stelletje kwam op een brommertje voorbij en verbrak ter plekke het wereldrecord “snel omkeren en wegwezen.”
Net toen ik overwoog om toch maar te proberen verder terug te rijden om een breder stuk weg te vinden waar ik zou kunnen keren, stapte de olifant de berm in en verdween hij in de bush.


Op de laatste ochtend werden we nog getracteerd op een prachtig gibbonconcert. Zo werd Khao Yai zowel in negatieve als in positieve zin een onvergetelijk einde van onze reis. Er zijn mensen die om principiële redenen weigeren het park te bezoeken, omdat de toegangsprijs voor farang flink wat hoger is dan voor Thai. Nog afgezien van de vraag of die principes erg veel indruk maken, blijft deze nog altijd ver onder die van de Hoge Veluwe liggen en is wat je krijgt die 400 bath per persoon meer dan waard. De volgende keer zorgen we wel voor een bungalow voor onszelf. Aan Khao Yai is dat goed besteed.

Arthotel tegen wil en dank

In Thaise hotel- of guesthousekamers is altijd minstens één ding kapot. Zelfs het spiksplinternieuwe guesthouse in Mae Salong, waar we vorig jaar een paar dagen verbleven, kon niet aan die wetmatigheid ontsnappen. Het ging daar slechts om het spiksplinternieuwe spijkertje dat in de spiksplinternieuwe muur geslagen was om de spiksplinternieuwe decoratieve bamboemat op te hangen. Dat was met matje en al omlaag gekomen en had daarbij een flink stuk van het spiksplinternieuwe stucwerk meegenomen.

Op nummer één van de kapottedingenlijst staat de lamp. De kans op een kamer zonder kapotte lamp is vrijwel nihil. Het Riverside guesthouse in Lampang is voorzover ik het me kan herinneren het enige waar alle verlichting in de kamer het deed. Sowieso is het daar allemaal goed onderhouden; alleen de laagste stand van de ventilator deed het niet en op stand 2 waaide je bijna je bed uit.

Erg goed, qua niet goed werken dan, scoort ook het sanitair. Soms zijn de duurste kranen en douchekoppen geïnstalleerd, maar hebben die nooit meer een antikalkmiddel gezien, waardoor er prostaatprobleemstraaltjes uitkomen, als je überhaupt al genoeg kracht hebt om ze open te draaien. Gisteren in Phimai hingen de voedingsdraadjes boven uit het boilertje in de douche, veilig met een plakbandje aan elkaar geknoopt. Opletten hoe je de douchekop richt dus.
Hier in Ta Ko staat de luxe wastafelkraan vrijwel los op de al even luxe metallic-look wastafel. Het is allemaal nieuw genoeg om soepel te werken, maar voor het bedienen van de eengreepskraan heb je toch twee handen nodig omdat anders de hele kraan meedraait en je het gevoel hebt dat je de hele boel eruit trekt.
Verder lijkt het erop dat het budget plotseling op was, want naast de luxe wastafelcombinatie en het luxe wand- en vloertegelwerk hangen een goedkoop handdoekenrekje en een nu al nog maar half werkende plastic douchekopglijstang die al ernstige sporen van slijtage vertonen.
Het vervelendste mankement hier is echter het niet werkende kontenspoelertje. Sinds ik er in geslaagd ben dat effectief te gebruiken zonder daarbij ook mijn rug tot tussen mijn schouders te doorweken (of erger, maar die details zal ik u besparen), is het tot mijn Grote Thaise Genoegens gaan behoren. Ik zal niet beweren dat het de reden is geweest om tot een verhuizing naar Thailand te besluiten, maar het behoort zonder meer tot de voordelen. We zouden zoiets thuis natuurlijk ook wel kunnen installeren, maar de Maashese watertemperatuur nodigt toch veel minder uit om tussen je billen te spuiten.

Als het gaat om kapotte dingen was het hotel in Phrae het absolute hoogtepunt. De hal en inschrijfbalie zagen er nog enigszins gelikt uit, maar zodra we de hal achter ons hadden gelaten stonden we midden in het verval. Los zittende stopcontacten, gescheurd stucwerk, afgeknipte stroomkabels, afvoerwater uit de wastafel dat spettert tegen je been, barsten in diezelfde wastafel. Ik heb er maar een fotoreportage van gemaakt. Daarmee is dat hotel in Phrae toch een soort arthotel geworden.

Het duurste hotel van deze vakantie was er een in de buurt van het vliegveld. Ook qua kapotheid moet een luxer hotel zich uiteraard onderscheiden, en dat deed het dan ook. De luxe schuifdeur van de luxe badkamer zat vermoedelijk naast de rails en liet zich dermate moeilijk sluiten dat we dat maar niet aangedurfd hebben. Het idee om geheel ontkleed opgesloten te zitten en door de technische dienst bevrijd te moeten worden sprak ons niet echt aan, te meer daar de Thai vaak een heel team op een probleem afsturen. (Illustrerende foto's op aanvraag en tegen forse betaling :-)).

Ook luxe in dit hotel was een heuse waterkoker. Die was zelfs niet kapot, maar had niettemin een mankement dat zich ook vaak bij waterkokers in Nederlandse hotels voordoet: een te kort snoer. Om koffie te kunnen zetten moest ik op mijn buik onder het bureautje schuiven. Met het apparaat op de grond, strak tegen de muur haalde de stekker nét het stopcontact. Koffie waar je zo veel moeite voor moet doen, die smaakt natuurlijk wel extra lekker.

Een handkus in Kamphaeng Phet

Wie op zoek gaat naar de rijke Thaise historie belandt al gauw in de oude hoofdsteden Ayutthaya en Sukothai. Nadat we vorig jaar voor het eerst een deel van de vakantie een auto hadden gehuurd en dat ons uitstekend was bevallen, hebben we deze vakantie de auto al in Bangkok op het vliegveld gereserveerd. Vanwege een afspraak moeten we op dag 3 in Lampang zijn en hebben we dus tijd voor twee tussentijdse overnachtingen. Ayutthaya ligt te dicht bij Bangkok, Sukothai hebben we in 2009 al bezocht, dus zoeken we een alternatief en lopen aan tegen Kamphaeng Phet. Deze stad ligt zo'n 80 kilometer zuidwestelijk van Sukothai en heeft volgens de informatie die we konden vinden een minstens zo rijke historie. Qua afstand is het bovendien mooi halverwege.

Aan hotels en guesthouses is de keuze beperkter dan in Sukothai. Een echt heel goedkope plek vinden we niet, maar uiteindelijk strijken we neer in het P.Paradise-hotel à raison van 1000 Bath per nacht. Daarvoor hebben we dan wel een zeer ruime kamer, die bovendien overdadig gedecoreerd is. Papegaaien als deurknoppen, kikkers met parasolletjes in hun hand op de kast, een heuse vitrinekast met poppetjes erin, en de handdoeken kunstig gevouwen als olifantjes.
De tuin is al niet anders. Overal poppetjes die nog het meest doen denken aan een Thaise variant van Die Mainzelmänchen. Stenen schaapjes en zelfs een molen. Hier is een liefhebber aan het werk geweest, zo veel is duidelijk.


Kamphaeng Phet is een aanrader. Net als beide andere steden heeft het een uitgebreid historisch tempelcomplex. Het is echter veel verder vervallen dan de beide andere. Gevoegd bij het gegeven dat de tempelruïnes hier verspreid liggen in een bosgebied, maakt dat het geheel juist heel bijzonder. De afstand die je af moet leggen om alles te zien is wel aanzienlijk, maar je kunt je laten rondrijden of, zoals wij luie toeristen, je eigen vervoer bij je hebben. Op de zaterdag dat wij er waren was het heerlijk stil en hadden we alle rust en ruimte om op ons gemak overal te kijken en fotograferen.

Voor farang is de stad overigens om meer redenen dan de historische plaatsen een belevenis. Je bekijkt hier niet alleen de bezienswaardigheden, je bent er zelf ook een. Kamphaeng Phet blijkt zo niet-toeristisch dat je als lange witte man constant wordt aangesproken, toegelachen en soms heimelijk, maar vaker nog openlijk als achtergrond voor een selfie wordt gebruikt. Ik schat dat ik inmiddels toch wel op enkele tientallen Thaise facebookpagina's figureer.

Naast de schuchtere Thai die van een afstandje hun plaatjes schieten, zijn er ook enkele durfals die ons vragen of ze met ons op de foto mogen. Omdat wij zelf ook regelmatig mensen fotograferen, kunnen we dat natuurlijk niet weigeren. Zo staan we dus inmiddels ook in menig Thais familie-album, in innige omarming met de eigenaar van dat album.
Hoogtepunt van dit alles deed zich voor in een gewone straat waar we gewoon op zoek waren naar een eettentje. “Where you from”, riep hij. “Holland” riep ik terug. Hij kwam op me af en terwijl hij “I luv Holland” zei greep hij mijn hand en drukte er een smakkende handkus op. “Wow, khopkhunkrap,” reageerde ik aangenaam verrast. Hoewel er veel -in mijn ogen- aantrekkelijker personen rondliepen om een spontane handkus van te krijgen, gebeurt me dat toch niet bepaald dagelijks, dus ik beschouwde het maar als een compliment.

Op de ochtend van vertrek kwam breed lachend een ietwat gezette Thai op de veranda voor onze kamer aflopen. “Hello, nice to meet you, sorry I did not welcome you before but I was away some days. I'm the owner, where you from. Ahhhh Holland, I've been there 4 months, Rotterdam, I love your reclaimed land, I love the system that you can bring empty bottles back and get paid for it, do you like my hotel? I did a course in Rotterdam, landscape design, I got a diploma.” Jaja, dit hotel is ingericht door een professional. Goed dat het er bij verteld werd.

We hebben haar weerstaan

O, o, wat zijn we trots op onszelf. We hebben haar weerstaan. De bemoeizuchtige/overdreven behulpzame mevrouw uit het Rainbow Hill Hotel bedoel ik. Eerder schreef ik al wat over haar.

Vanmorgen bij het ontbijt was ze er niet en werden we geholpen door een allervriendelijkste, ietwat bedeesde andere mevrouw; zoeen die volledig voldeed aan het standaard plaatje van een Thaise die het ontbijt in een hotel verzorgt. Alle farang willen altijd roerei met spek bij het ontbijt, dat weet iedere Thai, dus ons voornemen om niet te zwaar te ontbijten viel al meteen in duigen.

Nog vóór achten vertrokken we naar Phanom Rung, waar het nog heerlijk rustig was. De tempel ligt op een hoge heuvel, die in een verder volledig vlak gebied ligt. Het ziet er wat surrealistisch uit als je kilometers lang door het vlakke land rijdt en dan ineens een loeisteile klim moet maken. De verklaring van dit vreemde verschijnsel is niets magisch: de heuvel is een uitgedoofde vulkaan.

Phanom Rung is weer een slagje spectaculairder dan Phimai en kan zich volgens Mieke zeker meten met Ankhor. In ruïnes van de Cambodjaanse grote broer zijn wel meer details bewaard gebleven. En Ankhor is natuurlijk toch dé grote toeristentrekker als het om Khmer-erfgoed gaat.
Dat betekent overigens niet dat je in Phanom Rung geen andere bezoekers treft. Wij waren er zo vroeg dat we gratis naar binnen mochten en hebben ruim de tijd genomen om alles te bekijken. Toen we van de main tower weer naar de uitgang liepen begonnen de eerste schoolgroepen net binnen te komen. Tijdens de afdaling van de vulkaan kwamen we een stuk of zes dubbeldeksbussen tegen en toen we op de terugweg nog een keer langs het complex kwamen stond de parkeerplaats vol met bussen en moet het er dus behoorlijk druk geweest zijn.

Trivia: Ik vond in Phanom Rung een steen met het overtuigende bewijs dat Fokke en Sukke ontleend zijn aan de Khmer-cultuur (of ik heb te veel fantasie).


Nog vóór de middag waren we terug in ons hotel en besloten we eerst maar wat gemiste nachtrust in te halen. Niks mis met het bed hier, maar om een of andere reden lukte het niet met slapen vannacht. De keuze tussen “zonde” en “jammer” viel dit keer uit in het voordeel van “zonde”, dus toen er na een kwartiertje op de deur geklopt werd en “zij” luidkeels “madaaaam” stond te roepen hadden we een probleem. Niks zeggen en hopen dat ze niet met haar loper de deur open zou draaien en binnen te stappen? Of was dat toch een stap te ver voor haar behulpzaamheid. Mieke toonde zich de dapperste van ons tweeën: “Later....we are sleeping” riep ze. Dat was voldoende. O, o, wat zijn we trots op onszelf. We hebben haar weerstaan.

Op tijd in Ta Ko

“Dinner!” Het is net half zeven geweest en we zouden om 7 uur gaan eten, maar we hebben zo'n idee dat de mevrouw van het Rainbow Hill Hotel in Ban Ta Ko geen tegenspraak duldt. Ta Ko is een gehucht in de buurt van Phanom Rung, een Khmer-tempel die in één adem genoemd wordt met Ankhor Wat. Dat ligt hier niet zo ver vandaan, dus vreemd is dat niet, maar of het die vergelijking kan doorstaan zullen we morgen moeten vaststellen, als we de ruïnes gaan bezoeken. Of beter gezegd, zal Mieke dat moeten vaststellen, want Ankhor ken ik zelf alleen van de plaatjes.



Vanochtend zijn we uit Phimai vertrokken, nadat we daar gisterenavond nog onverwacht getrakteerd werden op een licht- en dansshow in het tempelcomplex. Hoewel we geen goede studenten zijn en ons voornemen om dagelijks met de Thaise taal bezig te zijn niet nakomen, hebben we inmiddels toch wel een minieme basis, die het ons mogelijk maakte de banner die we 's morgens zagen met de aankondiging van die show te ontcijferen. Dat de aanvangstijd half zeven was hadden we zelfs beter begrepen dan de meeste Thai, die in de loop van de voorstelling binnenkwamen (en dan een opstopping veroorzaakten met andere Thai die inmiddels alweer vertrokken).

Afgezien van een ellenlange inleiding en een programma-onderdeel dat bestond uit een verhaal of gedicht, die beide voor ons niet te volgen waren, konden we genieten van een mooi stukje Thaise cultuur. Hoewel, tussen de paar woorden die ik oppikte ontcijferde ik enkele malen “Indonesia”, dus misschien hebben we naar Indoneschische cultuur zitten kijken.

Voordat we Phimai uitreden hebben we nog even Thailands grootste en oudste Banyan-boom bekeken. Deze boom kenmerkt zich door grillig groeiende takken en luchtwortels. Waar takken de grond raken schieten ze ook weer wortel en zo is uiteindelijk een stelsel ontstaan van zo'n 1350 vierkante meter, waar je doorheen wandelt alsof je in een bos bent, terwijl je in feite onder één boom doorloopt. Een indrukwekkende ervaring.

Naar Phanom Rung is het ongeveer tweeëneenhalf uur rijden. De reisgids maakt geen melding van hotels of guesthouses in de buurt, de tourist office bij Phanom Rung komt niet verder dan een hotel in het 30km verderop gelegen stadje Nang Rong, maar volgens Linda, onze navigatiedame, moet er wel wat dichterbij te vinden zijn. Voor het Phanom Rung resort stuurt ze ons een grindweggetje in, naar een van afstand veelbelovend groepje huisjes, dat helaas vervallen en verlaten blijkt te zijn. Een tweede resort is iets vaags bij een boerderij. Dan toch maar naar Nang Rong, besluiten we, maar onderweg zien we langs de weg het Rainbow Hill Hotel liggen, dat ruime en mooie kamers biedt voor een nette prijs. De trotse hotelmevrouw laat ons zien hoe mooi en compleet de kamers zijn, dat gebruik van de minibar gratis is en wat er allemaal wel niet bij het (inbegrepen) ontbijt hoort. Ze blijkt behoorlijk nieuwsgierig, hoewel we denken dat die indruk ook kan ontstaan doordat ze het ons zo goed mogelijk naar de zin wil maken. Dan moet je natuurlijk wel weten wat je gasten willen. In ieder geval lijkt niets haar te ontgaan en wekt ze de indruk de regie graag in eigen hand te houden.

Voordat we op bed ploffen voor de siësta doen we de routine-matige “inkijkcheck”, die dit keer negatief uitvalt. De keuze tussen zonde (gordijnen dicht) of jammer (kleren aanhouden) valt uit in het voordeel van “jammer”. Dat dat de juiste keuze was blijkt als er na een halfuurtje geklopt wordt en de hotelmevrouw de menukaart komt afgeven. We worden geacht daar te eten en vooraf aan te geven wat we dan precies willen eten. Mieke geeft een kwartiertje later de bestelling door met de gewenste etenstijd: 19:00 uur.


Als we om half zeven dus onverwacht al aan tafel moeten, wijst alles, inclusief de te lage temperatuur van de maaltijd, erop dat deze van elders komt en zojuist kant en klaar bezorgd is. Dat verklaart in ieder geval waarom we vooraf moesten bestellen. En dat het een half uur te vroeg was... ach, dat valt ruimschoots binnen de Thaise marges van op tijd.

Kai, khai en de bijna vergeten bplaa.

Soms moet je pech hebben om geluk te hebben. Ik had natuurlijk ook met de veelgeciteerde wijsheid van ons nationale voetbalorakel kunnen beginnen, maar mijn eigen, zojuist bedachte variant sluit beter aan bij dit verhaal.

We wilden graag nog een stukje de Isaan in, maar zaten nog altijd in Nan. In één dag naar de omgeving van Loei leek weliswaar niet onmogelijk, maar zou een hele dag autozitten en vervelende wegen tussen de typisch Thaise betonnen bebouwing door betekenen. Als alternatief kozen we er daarom voor de eerste dag naar Uttaradit te rijden en de dag daarna de reis te vervolgen. Dat zou ons mooi de gelegenheid geven het bijzondere erosie-fenomeen van Sao Din te bekijken.

Zondag naar Sao Din bleek echter geen goed idee. Half Nan was uitgereden en het leek er wel een kermis. We keken elkaar eens aan en besloten door te rijden. Daar hadden we even later al weer spijt van, want ook het fotograferen van een Thaise “kermis” had heel erg de moeite waard kunnen zijn. Omdraaien vonden we echter ook geen optie.

“Fisherman village”, stond er op een wegwijzer, nadat we weer een tijdje gereden hadden. Opvallend, want de zee was hier in geen velden of wegen te bekennen. “Laten we daar dan maar pauzeren en kijken of we een visje kunnen scoren,” bedachten we. Het duurde uiteindelijk nog bijna een uur voor we het enorme stuwmeer zagen liggen. En een paar bochten verder ontvouwde zich een van de mooiste stukjes Thailand die we ooit gezien hebben.

Ban Pak Nai heet het dorpje, en het grootste deel van de huizen is gebouwd op vlotten die in het meer drijven. Een van de eethuisjes bestaat uit een serie aan elkaar geknoopte vlotten. Je kunt er ook een simpel hutje huren en op het water overnachten. We zijn intussen zo trots op onze minimale kennis van het Thai dat we keauw met kai en khai bestellen en helemaal vergeten dat we er voor de bplaa gekomen waren. Als we ons dat realiseren staat de maaltijd al op tafel. Zonder vis gegeten te hebben uit Pak Nai vertrekken, dat kan volgens Mieke echter niet, dus even later komt de kok met een schepnet aan en vist een bplaatje op, dat een paar minuten later overheerlijk gekruid en gebakken op onze tafel wordt gezet. Hoe vers wil je het hebben...

Na onze aankomst in het dorp hadden we eerst een rondje gelopen en onder meer gezien hoe een vlot met daarop een auto en een paar mensen door een gemotoriseerde kano werd voortgesleept. Uiteraard hadden we dat tafereeltje vastgelegd. Toen we na de heerlijke lunch weer vertrokken meldde Linda, onze navigatiemevrouw, dat we na 400 meter aan boord van de veerboot moesten gaan. Het door de kano gesleepte vlot bleek de officiele veerdienst naar de overkant van het meer.


Uttaradit hebben we die dag niet meer gehaald. Het oponthoud in Ban Pak Nai, het wachten op, en de overtocht op het vlot, en de ruim 50 kilometer kronkelende bergweg daarna, kostten meer tijd dan verwacht, maar waren het dubbel en dwars waard. 90 kilometer voor Uttaradit vonden we een aardig guesthouse, waar we besloten de stad de volgende dag maar helemaal links te laten liggen en naar Nam Nao National Park te rijden. Zo kwamen we uiteindelijk toch in de Isaan terecht.