Soms moet je pech hebben om geluk te
hebben. Ik had natuurlijk ook met de veelgeciteerde wijsheid van ons
nationale voetbalorakel kunnen beginnen, maar mijn eigen, zojuist
bedachte variant sluit beter aan bij dit verhaal.
We wilden graag nog een stukje de Isaan
in, maar zaten nog altijd in Nan. In één dag naar de omgeving van
Loei leek weliswaar niet onmogelijk, maar zou een hele dag autozitten
en vervelende wegen tussen de typisch Thaise betonnen bebouwing door
betekenen. Als alternatief kozen we er daarom voor de eerste dag naar
Uttaradit te rijden en de dag daarna de reis te vervolgen. Dat zou
ons mooi de gelegenheid geven het bijzondere erosie-fenomeen van Sao
Din te bekijken.
Zondag naar Sao Din bleek echter geen
goed idee. Half Nan was uitgereden en het leek er wel een kermis. We
keken elkaar eens aan en besloten door te rijden. Daar hadden we even
later al weer spijt van, want ook het fotograferen van een Thaise
“kermis” had heel erg de moeite waard kunnen zijn. Omdraaien
vonden we echter ook geen optie.
“Fisherman village”, stond er op
een wegwijzer, nadat we weer een tijdje gereden hadden. Opvallend,
want de zee was hier in geen velden of wegen te bekennen. “Laten we
daar dan maar pauzeren en kijken of we een visje kunnen scoren,”
bedachten we. Het duurde uiteindelijk nog bijna een uur voor we het
enorme stuwmeer zagen liggen. En een paar bochten verder ontvouwde
zich een van de mooiste stukjes Thailand die we ooit gezien hebben.
Ban Pak Nai heet het dorpje, en het
grootste deel van de huizen is gebouwd op vlotten die in het meer
drijven. Een van de eethuisjes bestaat uit een serie aan elkaar
geknoopte vlotten. Je kunt er ook een simpel hutje huren en op het
water overnachten. We zijn intussen zo trots op onze minimale kennis
van het Thai dat we keauw met kai en khai bestellen en helemaal
vergeten dat we er voor de bplaa gekomen waren. Als we ons dat
realiseren staat de maaltijd al op tafel. Zonder vis gegeten te
hebben uit Pak Nai vertrekken, dat kan volgens Mieke echter niet, dus
even later komt de kok met een schepnet aan en vist een bplaatje op,
dat een paar minuten later overheerlijk gekruid en gebakken op onze
tafel wordt gezet. Hoe vers wil je het hebben...
Na onze aankomst in het dorp hadden we
eerst een rondje gelopen en onder meer gezien hoe een vlot met daarop
een auto en een paar mensen door een gemotoriseerde kano werd
voortgesleept. Uiteraard hadden we dat tafereeltje vastgelegd. Toen
we na de heerlijke lunch weer vertrokken meldde Linda, onze
navigatiemevrouw, dat we na 400 meter aan boord van de veerboot
moesten gaan. Het door de kano gesleepte vlot bleek de officiele
veerdienst naar de overkant van het meer.
Uttaradit hebben we die dag niet meer
gehaald. Het oponthoud in Ban Pak Nai, het wachten op, en de
overtocht op het vlot, en de ruim 50 kilometer kronkelende bergweg
daarna, kostten meer tijd dan verwacht, maar waren het dubbel en
dwars waard. 90 kilometer voor Uttaradit vonden we een aardig
guesthouse, waar we besloten de stad de volgende dag maar helemaal
links te laten liggen en naar Nam Nao National Park te rijden. Zo
kwamen we uiteindelijk toch in de Isaan terecht.