Ineens stond hij daar, vol in het licht
van onze koplampen. We hadden de instructies goed in onze oren
geknoopt, dus ik schakelde van groot licht naar dimlicht en reed
langzaam achteruit, terwijl Mieke in het vrijwel donker probeerde de
olifant te schieten. Met haar camera, uiteraard.
Het had niet veel gescheeld of we
hadden hem nooit gezien. Het liefst was ik die ochtend namelijk
meteen weer vertrokken. Bij het boeken van de kamer midden in Khao
Yai National Park had ik een duidelijk plaatje voor ogen: een
pikdonkere nacht, oorverdovend stil, en dan, als het licht begint te
worden, een langzaam aanzwellend orkest van diergeluiden, met als
apotheose het concert van de gibbons.
Helaas liep het anders. De rest van de
kamers in het gebouw was afgehuurd door een groep die al om 5:30
vertrok voor een zonsopkomst-safari. Omdat er ontbeten en onderweg
gegeten moest worden, was de keukenploeg al om half vier in de weer
met potten en pannen, waarbij volgens goed Thais gebruik de televisie
aan moest. Toen ik daar van wakker werd dacht ik eerst dat het al
licht was, maar het bleek dat ze de tl-verlichting op de veranda
hadden aangedaan; door de dunne gordijnen heen gaf dat de indruk van
daglicht. Om 5 uur startte de eerste auto; terwijl onze huurauto
zelfs bij het stoplicht automatisch afsloeg en automatisch weer
startte als je de rem losliet, lieten deze natuurliefhebbers hun
diesel een half uur voor Jan … draaien.
Nadat het gezelschap was vertrokken
bleef de tv haar soap verkondigen. Waarom in een nationaal park
überhaupt een tv moet zijn is me overigens een raadsel. Ik liep naar
de veranda om hem uit te zetten, maar er bleek ook nog een
opruimploeg te zijn, die absoluut niet zonder geluid kon. Nergens
rond het gebouw was ik veilig voor de Thaise John de Molpulp. Het
liefst was ik dus maar meteen vertrokken, maar we hadden met Carin en
Christine juist daar twee nachten geboekt, dus ik besloot er maar het
beste van te maken en voor de volgende nacht de oordopjes klaar te
leggen. Echt boos zijn op die groep lukte ook niet, want de vorige
avond hadden we er zo maar aan kunnen schuiven voor de avondmaaltijd,
gratis en voor niks.
Na ons eigen ontbijt gingen we zelf op
pad door het park en was de nachtelijke ellende gauw vergeten. Khao
Yai is overweldigend mooi. We reden wat, we liepen wat, we haalden
wat slaap in, we zagen herten, gibbons, neushoornvogels en heel veel
meer.
Omdat de kwaliteit van de Khao Yaise
Pad Thai tamelijk beroerd was (we zijn alle vier niet zo kieskeurig
maar op dit punt was het oordeel unaniem), en omdat er getankt moest
worden, besloten we het park uit te rijden voor brandstof voor de
auto en voor onszelf. Langs de weg naar Pak Chong stikt het van de
kekke tentjes, waaronder opvallend veel met Italiaanse keuken. Verder
was het natuurlijk wel weer helemaal Thais. Wat 3 van ons bestelden
bleek er niet te zijn. Eigenlijk konden we alleen kiezen uit pasta en
pizza. Een kwartier later kreeg ik mijn carbonara en kreeg Mieke te
horen dat er geen het (paddestoelen) waren. Haar alternatief, ook
carbonara, kwam toen ik de mijne op had. Toen Mieke klaar was volgde
Carin's kai en daarna was het wachten op Christine's pizza. Ik grapte
nog dat ze die waarschijnlijk even bij de 7/11 moesten gaan halen,
maar dat bleek uiteindelijk geen grap. Gezellig was het allemaal wel.
Het was al donker toen we terugreden.
Khao Yai was al dicht, maar op vertoon van de kamersleutels mochten
we doorrijden. Met een slakkengangetje kronkelden we de donkere berg
op. Na een lange klim ging de weg iets omlaag, en nadat we een flauwe
bocht hadden gehad zagen we hem staan, dwars op de weg waar deze iets
verderop weer wat omhoog ging. Vol ontzag bekeken we hoe hij op zijn
gemak wat met zijn slurf in de struiken langs de weg stond te
rommelen. We hadden thuis het filmpje gezien van de olifant in Khao
Yai die op een auto klom, dus de sfeer in de auto schommelde tussen
opwinding en spanning.
Groot licht uit, dat was één van de
what-to-do-when-you-meet-elephant-richtlijnen. Blijf op minstens 30
meter afstand was een van de andere. Daar voldeden we nog wel aan.
“Never shut off engine” was een groter probleem. Zoals gezegd
deed onze huurauto dat namelijk automatisch. Gelukkig vond ik een
knop waarmee ik die functie uit kon schakelen. “When elephant comes
your way, drive back slowly and try to turn around”... Ja hoor, dat
gaat echt lekker op een bergweg in het pikkedonker. En natuurlijk
besloot Jumbo dat het gras aan onze kant nog lekkerder was en begon
hij in de richting waar wij stonden te kuieren. Zo goed en zo kwaad
als het ging probeerde ik op de spiegels en achteruitrijlichten de
bocht te vinden en het midden van de weg te houden. Natuurlijk wilden
we de olifant tegelijk ook wel blijven zien. Als cadeautje kwam er
van de andere kant een auto aan die voor een mooi tegenlicht zorgde
(de dimlicht-regel was de bestuurder onbekend; in tegendeel, hij
zette zelfs groot licht op om het beter te kunnen zien) en Mieke
gelegenheid gaf voor de ultieme foto. Een Thais jong stelletje kwam
op een brommertje voorbij en verbrak ter plekke het wereldrecord
“snel omkeren en wegwezen.”
Net toen ik overwoog om toch maar te
proberen verder terug te rijden om een breder stuk weg te vinden waar
ik zou kunnen keren, stapte de olifant de berm in en verdween hij in
de bush.
Op de laatste ochtend werden we nog
getracteerd op een prachtig gibbonconcert. Zo werd Khao Yai zowel in
negatieve als in positieve zin een onvergetelijk einde van onze reis.
Er zijn mensen die om principiële redenen weigeren het park te
bezoeken, omdat de toegangsprijs voor farang flink wat hoger is dan
voor Thai. Nog afgezien van de vraag of die principes erg veel indruk
maken, blijft deze nog altijd ver onder die van de Hoge Veluwe liggen
en is wat je krijgt die 400 bath per persoon meer dan waard. De
volgende keer zorgen we wel voor een bungalow voor onszelf. Aan Khao
Yai is dat goed besteed.