We worden geboren en we gaan dood. Tussentijds ontvouwt zich het leven en we beginnen met worden wie we zijn als we doodgaan. Onze identiteit wordt aanvankelijk bepaald door onze omgeving, in combinatie met ons ingebakken karakter, meegebracht karma, geef het maar een naam. Je bent een meisje, we noemen je Maria, je bent niet zo goed in rekenen (de wiskundeleraar had de pest aan je en vice versa), je bent precies je vader, je bent lang niet zo lief als je dode zusje vast geweest zou zijn, jij zou advocaat moeten worden, jij wordt nooit een goede moeder.
In die tussentijd groei je groot en word je vrij om de keuze te gaan maken voort te borduren op de identiteit die tot dan toe, door anderen zowel als inmiddels ook jezelf, aan jou is toegedicht, óf op zoek te gaan naar wat er nou eigenlijk wel of niet klopt aan die identiteit-tot-dan-toe. Van leren naar deels weer ont-leren, zoeken naar nieuwe overtuigingen die beter passen bij wie je voelt te zijn.
Dan wordt het pas echt interessant. Pijnlijk ook, lastig, prachtig, moeilijk, heerlijk. Je bent op reis, onderweg. Ontdekt dat het dáárom gaat, en niet om het doel. Je onderzoekt de dingen en behoudt het goede. Je mag uit de ratrace stappen, uit de matrix. Dat dat niet zou kunnen is de grootste illusie. Steek je neus naar buiten en de rest volgt vanzelf. Vroeger of later de magische ontdekking dat alles Tussentijd is, wanneer Liefde de leidraad mag zijn.